Meestal vind ik in het boekenvak werken geweldig. Er zijn momenten waarop het vreselijk is – er is af en toe best wat kinnesinne, de onzekerheid van deze crisistijd is voelbaar en er gaan dingen Heel Erg Mis die dan ook niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. (Zoals? Een taalfout op een omslag. Au, au, au. Drie jaar geleden maar nog steeds niet vergeten.)
Tegelijkertijd heeft het vak zo veel mooie kanten. De overwinningen; een perfecte flaptekst, een gehaalde deadline, een manuscript dat je van goed naar beter kunt helpen door de auteur intensief te begeleiden. Dan weet ik weer waarom ik zo van dit vak houd.
Maar eigenlijk zit het in iets nog kleiners: de gedeelde liefde voor het boek van alle mensen die in dit vak werken. Op de werkvloer of tijdens de lunch kan zomaar een levendige discussie ontstaan over een ogenschijnlijk willekeurig boek. En dat dan bijna iedereen het gelezen heeft, ook al is het geen hypeboek.
Of zoals gisteren, in de bus met collega Jetty. In een kwartier tijd passeerden Ian McEwan, Kafka, Martin Amis, Christiaan Weijts, J.K. Rowling, James Joyce, Dan Brown, Peter Buwalda, Jonathan Franzen en Chad Harbach de revue. En dan hadden we het ook nog over een stuk of zes tijdschriften. Ik geniet daarvan. Dan stap ik uit de bus en weet ik dat ik niet alleen ben of ooit zal zijn, en dat er nog een wereld te ontdekken is.
De foto bij dit stukje is een still uit de film Frances Ha en heeft niets met het onderwerp te maken.