Aanstaande vrijdag vindt het jaarlijkse Boekenbal plaats. De afgelopen twee weken heb ik in de hoop geleefd dat ik er dit jaar heen zou gaan. Hoop die meer tussen mijn oren zat dan grond had in de werkelijkheid, maar toch: zo dichtbij ben ik in zeven jaar boekenvak niet geweest.
Ik heb geen bucketlist, maar als ik er een had, stond het Boekenbal bovenaan. Het is omgeven met een magie waar ik als onervaren jongeling zeer gevoelig voor ben. De majestueuze Stadsschouwburg, de grote schrijvers die er zomaar rondlopen, de decorstukken die je aan het einde van de nacht mee naar huis kunt nemen: ik heb mezelf vaker op het Boekenbal gefantaseerd dan goed voor me is.
Nu het er onlangs op leek dat het bijna echt zover was, werden er wat waarschuwende woorden gesproken om mijn enthousiasme te temperen. (Wellicht hadden deze mensen een realistischer beeld van mijn Boekenbalkansen dan ikzelf en wilden ze me hiermee alvast troosten.) Zeker, zeiden ze, het is leuk om eens mee te maken, maar echt heel bijzonder is het niet. Je moet zelf je drank betalen, de dansvloer wordt angstvallig gemeden door eenieder die nog niet genoeg drank op heeft, de muziek staat zo hard dat je je gesprekspartner alleen kunt bereiken met debiele danspassen, en zie überhaupt maar eens een gesprekspartner te vinden, want je kent er maar weinig mensen, en de helft van de mensen die je kent, kent jou ineens niet meer.
Ongetwijfeld allemaal waar. Maar het kan me geen zier schelen, want het is het fucking Boekenbal. Als ik daar mijn halve maandsalaris moet uitgeven aan een drankje om mijn dansspieren mee los te krijgen: doe ik met liefde. Die gespreks- dan wel danspartners, ach, die vind ik dan vanzelf. En zo niet: jammer dan. Ik word duizend keer liever genegeerd op het Boekenbal dan geweerd van het Boekenbal.